K | E | N | D | E | N | A | T | U | U | R | © | Wim de Groot & Bart Bruyns |
| Om achter de naam te komen begin je bij vraag 1.
Oefen met wat hiernaast op het strand gevonden is. Bij vraag 1 kan je kiezen tussen plat óf met gedraaide buis. De schelp hiernaast is plat. Dus ga je in de tabel door naar vraag 3 . De slak hiernaast komt uit de zee, dus uit zout water. We hebben dus een zeeslak gevonden. | ||
| Waar moet je op letten?Voor de tabel hieronder moet je de woorden hiernaast kennen.De slak hiernaast heeft 3 windingen in zijn slakkehuis. De slak hiernaast heeft een spitse top. De schelp hiernaast heeft een gladde rand. | ||
PROEF: SCHELPEN EN SLAKKEN OP NAAM BRENGEN
Zoek de schelpen of slakken op in de tabel hieronder. Vraag je leerkracht of je op de goede naam bent gekomen. | |||
1. Ziet eruit als schelp: plat, geen gedraaide buis. . . . . . . . . ga naar 2
óf: Ziet eruit als slak: gedraaide buis . . . . . . . . . . . . . . . . . ga naar 16
| |||
2. Leeft in zoet water . . . . . . . . . ga naar 3
óf: Leeft in zout water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ga naar 5
| |||
3. Schelp groter dan 2 cm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ga naar 4
óf: Schelp kleiner dan 2 cm . . . . . . . . . . ERWT-MOSSELS of BOL-MOSSELS
| |||
4. Schelp heel dun, bruin en glad . . . . . . . . . . . . . dit is de VIJVER-MOSSEL
óf: Schelp dik, met (jaar)ringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . de SCHILDERS-MOSSEL
| |||
oester schaalhoren mossel |
5. Groot, dik en plat. Met schilfers . . . . . . . . . . . dit is de OESTER
óf: Blauw/zwart van buiten en glimmend wit van binnen . . . . . . . . . MOSSEL
óf: Schelp lijkt op een hoedje . . . . . . . . . de SCHAALHOREN
óf: Anders dan de drie hierboven . . . . . . . . . ga naar 6
| ||
6. Duidelijke ribben . . . . . . ga naar 7
| |||
óf: Vrij gladde buitenkant . . . . . ga naar 10
| |||
7. Aan één kant grotere ribben dan aan de andere kant . . ga naar 8
| |||
óf: Ribben overal ongeveer hetzelfde . . ga naar 9
| |||
8. Meer dan 2x zo breed als lang . . . . . AMERIKAANSE BOORMOSSEL
| |||
óf: Minder dan 2x zo breed als lang . . . . . RUWE BOORMOSSEL
| |||
|
9. Ribben lopen verticaal . . . . . . dit is de KOKKEL
| ||
óf: Ribben lopen horizontaal . . . dit is de VENUS-SCHELP
| |||
10. Schelp langer dan 10 cm . . . . ga naar 11
| |||
óf: Korter dan 10 cm . . . . . ga naar 12
| |||
11. Schelp lijkt op een zwaard (wel 10x zo lang als breed) . . . . . ZWAARDSCHEDE
| |||
óf: Schelp groot, maar niet zo smal . . . . . . . . . . STRANDGAPER
| |||
12. Rand gekarteld (voelt als een zaagje) . . . . . . . . . dit is het ZAAGJE
óf: Rand van de schelp voelt glad . . . . . . . . . . . . . . . ga naar 13
| |||
13. Met witte, gele, of rose kleuren . . . . . . . . PLATSCHELP (NONNETJE)
| |||
óf: Anders van kleur . . . . . . . . . . . ga naar 14
| |||
14. Verticale gekleurde strepen . . . . . . . GROTE STRANDSCHELP
| |||
óf: Alleen horizontale strepen of geen kleuren . . . . . ga naar 15
| |||
15. Schelp plat en dun . . . . . . . . PLATTE SLIJKSCHELP
| |||
óf: Schelp klein en stevig . . . . . . . . STEVIGE STRANSCHELP
| |||
16. Leeft in zoet water . . . . . ga naar 17
| |||
óf: Leeft in zout water . . . . . . . . ga naar 19
| |||
17. Slak plat opgerold (als veterdrop). . ga naar 18
| |||
óf: Slak met spitese top met minstens 5 draaiingen . . POELSLAK
| |||
óf: Vergelijk de plaatjes hieronder om de juiste naam te vinden:
| |||
18. Slak groter dan 2 cm . . . . . POSTHOORNSLAK
| |||
óf: Slak kleiner dan 2 cm . . . . . SCHIJFHOORNSLAKKEN
| |||
19. Slak meer dan 4 cm lang . . . . dit is de WULK
| |||
óf: Korter dan 4 cm . . . ga naar 20
| |||
20. Meer dan 2 keer zo lang als breed . . . ga naar 21
| |||
óf: Minder dan 2 keer zo lang als breed . . ga naar 22
| |||
|
21. Dikke verticale ribbeld . . . . . WENTELTRAPJE
| ||
óf: Geeen hoge, verticale ribbels . . . FUIKHOREN
| |||
|
22. Slak heeft een duidelijke "navel" . . . de TEPELHOORN
| ||
óf: Geen diepe navel . . . ga naar 23
| |||
23. Spitse top . . . dit is de ALIKRUIK
| |||
óf: Stompe top . . . . . de STOMPE ALIKRUIK
| |||
In levende lijveHieronder zie je waar schelpen zitten als ze nog leven.De strandgaper leeft onder het zand. De schaalhoorn leeft op rotsen. De boormossel leeft in hout. |