pictures/kdn-bladeren-ico.png



Bladeren

Flora

Bomen kun je op naam brengen met een flora.
Een flora is een boek waarin planten van een gebied staan.
Hieronder zie je een stukje van zo'n flora.


1 De bladeren zijn naald-vormig . . . . ga door naar 2
óf: De bladeren zijn plat . . . ga door naar 3
2 De naalden zitten 2 bij 2 bijeen . . dit is de DEN
óf: De naalden zitten ieder apart . . . dit is de SPAR
3 De bladrand heeft tandjes . . . . . . ga door naar 4
óf: De bladrand is gaaf . . . . . . . dit is de EIK
4 De bladeren zijn dik en glanzend. . dit is de HULST
óf: De bladeren zijn slap. . . . . . . . dit is de IEP

In de flora hierboven staat links een tak met bladeren.
Bij vraag 1 kies je tussen naaldvormige óf platte bladeren.
De plant hierboven heeft naaldvormige bladeren.
Dus ga je door naar vraag 2 .
Bij vraag 2 kun je kiezen tussen naalden 2 aan 2 òf alleen.
De naalden zitten apart op de takken.
Dus is dit de den.

Waar moet je op letten

Om de flora te gebruiken moet je een paar namen kennen.
Schrijf bij de pijlen de juiste namen: Bladrand, bladsteel, bladvoet, bladtop.
bladtop    

bladrand    

nerf    

bladvoet    

bladsteel    
bladonderdelen

PROEF: BLADEREN OP NAAM BRENGEN

Nodig: Verschillende bladeren

Vraag je leerkracht om bladeren.
Zoek ze in de flora hieronder op.
Gebruik om lengtes te meten de lineaal die hieronder afgebeeld staat
Vraag je leerkracht of je de goede naam hebt gevonden.

lineaal_10



1. Blad tot 3 mm breed (naaldbomen) . . . . . . . . . .
ga naar 2

óf:Bladen breder en platter (loofbomen) . . . . . . . . .
ga naar 3
naalden
naalden

2. Naalden alleenstaand ( = Solo = Spar ) . . . . . . .
dit is de SPAR

óf: Naalden twee bij elkaar ( = Duo = Den ) . . . . . . .
de DEN

3. Blad bestaat uit meerdere kleinere blaadjes . . . .
Ga naar 4

óf: Blad uit één stuk . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ga naar 10
veervormig


4. Blad veer-vormig . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ga naar 6

óf: Blad hand-vormig . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ga naar 5

5. Blad met 3 blaadjes . . . . . . . . . . . . . . .
dit is de GOUDEN REGEN

óf: Blad met 5 of meer blaadjes . . . . . . . . . . . .
PAARDEKASTANJE

6. Blad met gezaagde rand . . . . . . . . . . . . .
ga naar 7

óf: Blad met gave, gladde bladrand . . . . . . . . . . .
ga naar 10

7. Blad groot, meer dan 5 cm lang . . . . . . . . .
ga naar 8

óf: Blad kleiner dan 5 cm lang . . . . . . . . . . . .
ga naar 9

8. Per blad 5 tot 7 blaadjes, tak van binnen wit . .
VLIER

óf: Per blad meestal meer dan 7 blaadjes . . . . . . . .
ES

9. Plant met stekels of doorns . . . . . . . . . . .
ROOS

óf: Plant zonder stekels of doorns . . . . . . . . . . .
LIJSTERBES

10. Onderkant van het blad wit met haren . . . . .
ABEEL

óf: Onderkant van het blad groen . . . . . . . . . . .
ga naar 11
bladrand

11. Bladrand met diepe inkepingen . . . . . . . . .
ga naar 12

óf: Blad niet ingesneden . . . . . . . . . . . . . . . .
ga naar 17

12. Blad met hooguit 5 zijpunten (als een "hand") . .
ga naar 13

óf: Meer dan 5 zijpunten ("veer"-vormig) . . . . . . . .
ga naar 15

13. Blad kleiner dan 5 cm . . . . . . . . . . . . .
MEIDOORN

óf: Blad groter dan 5 cm . . . . . . . . . . . . . . .
ga naar 14

14. Bladsteel tot 2 cm lang . . . . . . . . . . .
GELDERSE ROOS

óf: Bladsteel langer dan 2 cm . . . . . . . . . . . .
ESDOORN
lobben of punten
lobben of punten

15. Blad met spitse zijpunten . . . . . . . . . .
AMERIKAANSE EIK

óf: Blad met stompe zijpunten ("lobben") . . . . . .
ga naar 16

16. Bladsteel tot 1 cm lang . . . . . . . . . .
ZOMEREIK

óf: Bladsteel langer dan 1 cm . . . . . . . . . . .
WINTEREIK

17. Blad meer dan 5 keer zo lang als breed . . .
WILG

óf: Blad minder dan 5 keer zo lang als breed . . . .
ga naar 18

18.Bladrand gaaf . . . . . . . . . . . . . . . .
ga naar 19

óf: Bladrand gezaagd of gestekeld . . . . . . . . .
ga naar 23
nervatuur

19.Nerven lopen door tot de bladrand . . . . . .
ga naar 20

óf: Nerven stoppen vóór de bladrand . . . . . . . .
ga naar 21

20.Bladtop rond . . . . . . . . . . . . . . . .
VUILBOOM

óf: Bladtop loopt spits toe, met een punt . . . . .
BEUK

21.Blad kleiner dan 4 cm, witte bessen . . . . .
SNEEUWBES

óf: Blad langer dan 4 cm . . . . . . . . . . . . . .
ga naar 22
bladvoet

22.Bladvoet hartvormig . . . . . . . . . . . . .
SERING

óf: Bladvoet niet hartvormig . . . . . . . . . . . .
KORNOELJE

23.Blad donkergroen, glimmend . . . . . . . . .
HULST

óf: Blad niet glimmend donkergroen . . . . . . . .
ga naar 24

24.Bladsteel korter dan het blad zelf . . . . .
ga naar 25

óf: Bladsteel langer dan het blad zelf . . . . . .
POPULIER
scheve bladvoet

25.Bladvoet scheef maar niet hartvormig . . .
IEP

óf: Bladvoet scheef én hartvormig . . . . . . . .
LINDE

óf: Bladvoet anders . . . . . . . . . . . . . . .
ga naar 26

26.Onderaan het blad een driepuntige stekel . .
BERBERIS

óf: Geen driepuntige stekels . . . . . . . . . . .
ga naar 27

27.Blad ongeveer rond van vorm . . . . . . . .
ga naar 28

óf: Blad langer dan breed . . . . . . . . . . . . .
ga naar 30

28.Blad langer dan 5 cm . . . . . . . . . . . .
ga naar 29

óf: Blad korter dan 5 cm . . . . . . . . . . . . .
APPEL, PEER of PRUIM
bladtop

29.Bladtop ingekeept, blad glad . . . . . . . .
ELS

óf: Bladtop met een puntje, zacht behaard . . . . .
HAZELAAR
bladsteel

30.Bladsteel met een paar kleine knobbeltjes . .
KERS

óf: Bladsteel zonder knobbeltjes . . . . . . . . . .
ga naar 31

31.Blad meer dan 6 cm lang . . . . . . . . . . .
HAAGBEUK

óf: Blad minder dan 6 cm lang . . . . . . . . . . .
BERK



ANTWOORDEN